1. Bepaal de norm van de vector $$\vec{A} =
\begin{pmatrix}2 \ 3 \ -4 \end{pmatrix}$$.
2. Bepaal de hoek $\theta$ tussen de vectoren $\vec{OA} = \begin{pmatrix}2 \\ 1 \\ -2\end{pmatrix}$ en $\vec{OB} = \begin{pmatrix}2 \\ 6 \\ -3\end{pmatrix}$.
Doe dit ook voor twee dimensies. Voorbeeld:
3. (Alternatief op vraag 2) Bereken de hoek tussen $\vec{AB}$ en $\vec{CD}$ als
4. Gegeven zijn de vectoren $\vec{OA} = \begin{pmatrix}2 \\ 1 \\ -2\end{pmatrix}$ en $\vec{OB} = \begin{pmatrix}5 \\ -1 \\ k\end{pmatrix}$. Vind $k$ zodat $OAb = 90^{\circ}$.
5. Duid aan welk van de volgende vectoren in het vlak loodrecht op elkaar staan:
$\vec{AB} = \begin{pmatrix}2 \\ 0\end{pmatrix}$ en $\vec{CD} = \begin{pmatrix}0\\ 0\end{pmatrix}$
$\vec{AB} = \begin{pmatrix}4 \\ 2\end{pmatrix}$ en $\vec{CD} = \begin{pmatrix}-1\\ 2\end{pmatrix}$
$\vec{AB} = \begin{pmatrix}1 \\ 4\end{pmatrix}$ en $\vec{CD} = \begin{pmatrix}3\\ 2\end{pmatrix}$
$\vec{AB} = \begin{pmatrix}\frac{3}{2} \\ 1\end{pmatrix}$ en $\vec{CD} = \begin{pmatrix}-\frac{7}{2}\\ 3\end{pmatrix}$
6. Bepaal het scalair product van de vectoren $\vec{A} = \begin{pmatrix} -2 \ 3\end{pmatrix}$ en $\vec{B}= \begin{pmatrix} 5 \ 4\end{pmatrix}$.
Dit kan ook voor drie (of meerdere) dimensies.
7. Bepaal de coördinaat van het midden van $[AB]$ met $A(-4,7)$ en $B(6,1)$.
Stel deze vraag ook in drie dimensies
8.